verslag van de classicale vergadering van 7 maart: over classicaal beleid deel 2

Op 7 maart werd deel 2 van het vraagstuk “Hoe komen we tot een classicaal beleid” behandeld:

In dit document is alleen opgenomen punt 5 van de agenda:

De voorzitter geeft aan een structurele discussie te willen voeren rondom een 3-tal hoofdthema’s. Ieder hoofdthema wordt kort ingeleid. Het is de bedoeling dat daarna in groepen van maximaal 4 personen 15-20 minuten over het thema van gedachten wordt gewisseld. Na afloop wordt elke groep om een conclusie gevraagd: eens, oneens, verdeeld.  De voorzitter licht verder toe dat het doel van deze discussie is om met een voorstel voor classicaal beleid te komen. Dat voorstel zal dan voor commentaar worden aangeboden.

  1. Thema: de classis: “cement tussen de voegen”. Inleiding door de heer J. Abbes.

Net als haar negen voorgangers, is de classis Groningen-Drenthe de “verbindende” kerkvergadering op regionaal niveau. Door alle eeuwen heen is de kerntaak van de classis altijd geweest: de bevordering van de samenhang en de samenwerking van de gemeenten binnen de kerk. We mogen dan een dorpsgemeente of een stedelijke wijkgemeente zijn; als protestanten maken we deel uit van een landelijke kerk. Hoe belangrijk is dit?

Drie stellingen:

  1. De classis moet zich actief/stimulerend opstellen om het “inter-gemeentelijke gesprek” te arrangeren.
  2. Moet de classis actief inzetten op ‘combinaties’ en andere samenwerkingsvormen tussen naburige gemeenten?
  3. De classis Groningen-Drenthe is voor u het “cement tussen de voegen” voor de Protestantse kerk in uw regio.

Reacties op de stellingen uit de diverse groepen zijn:

Stelling 1:

50% is het eens; 50% is het oneens.  De ring is bedoeld om het gesprek tussen gemeenten te organiseren middels ringbijeenkomsten, en dus niet de classis.

Er wordt voorgesteld dat de classis een ringbijeenkomst organiseert maar dan voor de hele classis, waar van alles gebeurt: een soort kerkendag. Op de vraag waarom classicaal en niet landelijk, wordt vastgesteld dat de afstand binnen de classis ook immens is.

Stelling 2:

  • ja, bij gelijke behoeften, er mag echter geen sprake zijn van dwang. Wij zien het als een hulpmiddel. Het zou beter zijn als beide gemeenten daarvoor openstaan.
  • Wij vroegen ons af: hoe vul je het woord ‘actief’ in? Is dat dwingend? Dat zouden wij liever als aanmoedigend, stimulerend zien.
  • Uitnodigend, visioen schetsend, stimulerend, maar niet dwingend, niets opleggen.
  • Een té directieve, sterke rol zien wij niet zitten; stimuleren is prima.
  • Beilen: wij hebben een vacature na het vertrek van ds Veldman. Wij hopen weer een nieuwe predikant te kunnen beroepen, maar we hebben ook buurgemeenten waar wel wat vacant is of waar wel wat speelt, of een heel kleine gemeente die amper pastorale zorg kan betalen. Zou dat niet het moment zijn om de koppen eens bij elkaar te steken. De classis heeft een groter overzicht; misschien kan de classis dan toch even iets stimuleren, maar we moeten wel het gevoel houden dat wij het zelf bedacht hebben. Uitnodiging aan de classis: maak ons attent op een buurgemeente die in de problemen zit, waar we eens kunnen gaan praten. Als er een opening is, attendeer gemeenten daarop.
  • Veenhuizen: ik kan niet overzien wat er speelt in buurgemeenten. Classis kan daarop stimuleren.

Stelling 3:

50% eens; 50% met een vraagteken.

2       Thema: Predikant of kerkelijk werker?  Inleiding door H. van Dijk. Predikant of kerkelijk werker:  is that the question ?

De onderliggende vraag is volgens mij echter: wat verwachten wij van de exegese?

Dat is misschien wel de kernvraag.  Niet elke preek is op dezelfde wijze afhankelijk van exegese. Ook algemene overwegingen op grond van de gelezen teksten kunnen ons prima stimuleren tot nadenken, over onszelf, over onze wijze van geloven, over de praktijk van ons leven als Christen.

In de meest algemene zin wordt dat soms vormgegeven door de zogenaamde “preek van de leek”, waarbij iemand die enige maatschappelijke relevantie heeft wordt uitgenodigd haar of zijn overwegingen naar aanleiding van een lezing met ons te delen.

Een andere vorm is de dienst geleid door gemeenteleden, waarbij het de ene keer gaat om samen te vieren en te delen, de andere keer meer om de overweging van een van de eigen gemeenteleden centraal te stellen.

Zowel bij de “preek van de leek” als de overweging van een gemeentelid, al of niet ambtsdrager, bestaat de kans dat men zich laat verleiden tot een vorm van exegese die veelal niet is gestoeld op gedegen theologische overwegingen, maar op individueel gevoelde of ervaren gedachten. Dat leidt vaak tot een zinvolle reflectie door gemeenteleden.

Hier begint het naar mijn idee toch al een beetje te wringen. Ieder mens interpreteert op eigen wijze wat hij leert of hoort. Dat is prima, maar wel voor ieder mens individueel bepaald.

Binnen de PKN zien we toch wel graag dat er een gedegen kennis en kunde is van de hermeneutiek.

Hermeneutiek = leer der interpretatie

Hierbij zijn er natuurlijk verschillen, maar in principe zijn er twee hoofdstromen te onderscheiden.

  • De eerste stroom is de grammaticaal-retorische interpretatie, waarbinnen het woordbetekenisonderzoek, de stilistiek, de etymologie e.d. vallen. Deze vorm van interpretatie tracht de oorspronkelijke betekenis van de tekst vast te stellen en haar naar het heden toe te vertalen, waarbij de bedoeling van de auteur zo goed mogelijk moet worden bewaard.
  • De tweede stroom is de allegorische interpretatie die de tekst boven de letterlijke betekenis tracht uit te tillen. De betekenis of zin van een historische tekst wordt door de allegorische interpretatie ingepast in de context van het veranderende wereldbeeld van de interpretator.

Dat geeft al aan dat een objectieve duiding en een universele waarheid al bij voorbaat zijn uitgesloten.

De academische studie theologie is samen met de kerkelijke opleiding tot predikant, naast het verwerven van een pakket kennis, voor een belangrijke deel gericht op hoe die kennis op een wetenschappelijk verantwoorde manier kan worden ingezet om tot en goede exegese te kunnen komen.

De vraag is wat mij betreft niet of een kerkelijk werker wel of niet een preekconsent zou mogen hebben. Los van het feit dat onze PKN al lang heeft vastgesteld dat dat onder bepaalde voorwaarden prima kan, is de vraag  wat mij betreft vooral of een regelmatige exegese door een academisch geschoolde kerkelijk opgeleide theoloog binnen een gemeente structureel mag ontbreken.

Naar mijn menig is dat niet het geval. Met alle respect en waardering ook voor de kwaliteit van de overwegingen die kerkelijk werkers gemiddeld vanaf de kansel met ons delen, geeft hun opleiding onvoldoende garantie voor een hoge exegetische en hermeneutische kwaliteit. Hoe waardevol ook het delen van hun inzichten met de gemeente kan zijn.

Alle andere beroepsbezigheden van de academisch geschoolde kerkelijk opgeleide theoloog kunnen in principe door goed opgeleide kerkelijk werkers worden uitgevoerd, in een aantal gevallen soms zelfs beter, omdat dat ook veel met persoonlijke kwaliteiten te maken heeft. Niet iedere theologische exegeet is bij voorbeeld per definitie een begenadigd pastoraal werker.

Of de sacramenten altijd moeten worden voorbehouden aan een predikant, wil ik nu graag buiten deze discussie houden.

Ik zou er dan ook voor willen pleiten dat aan elke PKN gemeente een academische geschoolde theoloog verbonden MOET zijn. Daarbij is beslist niet noodzakelijk dat ook iedere kerkdienst door een dergelijke functionaris  wordt  geleid. Maar een langer durende situatie waarbij  structureel de  inbreng van de academisch geschoolde, kerkelijk opgeleide theoloog ontbreekt, is in mijn ogen ongewenst.

Wanneer we deze mening samen kunnen delen staan we voor de moeilijke taak om onze kerkprovincies op te schudden en door elkaar te husselen. Misschien moeten predikanten die full time aan een gemeente zijn verbonden wel verplicht worden een deel van die tijd door te brengen op andermans preekstoel, terwijl kerkelijk werkers een deel van de andere taken op zich nemen. Predikanten zouden regelmatig kunnen ruilen met kerkelijk werkers met preekconsent.  Een ingewikkelde combinatie van deze mogelijkheden zou ook een optie  kunnen zijn. Hierbij moet niet leidend zijn of dat wel past in de huidige organisatievorm, maar moet misschien de organisatie geschikt gemaakt worden voor wat we willen.

Wanneer ik terugkijk in de geschiedenis is de permanente theologische geschoolde exegese altijd een bron geweest waaruit we rijk hebben geput. Een bron die ook heeft laten zien dat inzichten in de loop der eeuwen op een verantwoorde wijze kunnen en mogen schuiven.

Het uitsluitend op financiële gronden blijven vervangen van de academische geschoolde theologen door kerkelijk werkers zal op termijn leiden tot het uitsterven van de fulltime in de gemeente werkzame academisch geschoolde en kerkelijk opgeleide theologen. In de terminologie van risico analyse noem ik dat een onverantwoord risico, omdat het uitsterven van deze beroepsgroep in ons huidige onderwijsland uiteindelijk ook zal leiden tot het afsterven van de protestantse theologische faculteiten waarmee een einde kan komen aan de academische studie theologie.

Discussie vragen:

Vraag 1:
Vinden wij exegese vanuit een academische theologische opleiding een cruciaal element binnen de gemeente?

Vraag 2:
Vinden wij dat er altijd een academisch opgeleide theoloog op de kansel moet staan?

Vraag 3:
Vinden wij dat het bevorderen van een mix tussen academisch geschoolde theologen en HBO opgeleide kerkelijk werkers een taak is van (het BM van) de classis?

Reacties uit de diverse groepen op de 3 vragen:

Vraag 1:
Ja.
Hr. A. Lowijs vindt de exegese vanuit een academisch theologische opleiding niet van cruciaal belang. Als kerkelijk werker met preek- en sacramentsbevoegdheid vindt hij zichzelf voldoende geschoold. Een kerkelijk werker moet iedere 4 jaar preekconsent aanvragen en preken inleveren, die worden beoordeeld door academici; een predikant is dat niet verplicht.
Ds C. Hoek vindt exegese wel belangrijk. Er is wel degelijk sprake van een accentverschil in opleiding: HBO versus universiteit. Dat zegt echter niets over de kwaliteit van de kerkelijk werker; die kan juist een uitstekende rol vervullen naast de predikant. Hij vindt dat de predikant een duidelijk verbindende rol kan spelen. Het is een belangrijk geluid dat de classis afgeeft.

Vraag 2:
100% nee.

Vraag 3:
50% ja; 50% nee.

Zolang de classis geen rol heeft bij de benoeming van kerkelijk werkers kan de classis zich niet bezighouden met het bevorderen van een mix. Om de gewenste mix tot stand te kunnen brengen is het daarom van belang dat de classis een rol krijgt bij de benoeming van kerkelijk werkers, zoals dat nu bij de benoeming van predikanten al het geval is.

Wij willen graag dat de classis toezicht houdt op de rol van kerkelijk werker omdat er kerkelijk werkers werkzaam zijn in gemeentes zonder enige opleiding en die dus niet geregistreerd staan. En daardoor mensen die wel geschoold zijn, het brood uit de mond steken. Het zou goed zijn dat daar vanuit de classis zicht op is. Een mix is geen must; we moeten dat aan de gemeente overlaten. Het kan een oplossing zijn, maar het hoeft niet persé bevorderd te worden. Geen heilig moeten, wel kan er sprake zijn van stimuleren.

De voorzitter licht toe dat de classis meer gemeenten wil aanspreken op hun verantwoordelijkheid: bij gemeentes met een fulltime predikant zouden wij graag zoeken naar een goede mix met omliggende gemeenten die het moeilijk hebben. Gemeenten die het financieel goed hebben, hebben over het algemeen minder de neiging om zich heen te kijken. Op het moment dat zo’n gemeente vacant wordt, zou dat voor de classis aanleiding kunnen zijn om eens te gaan praten.

Ds Hoek: aanspreken, bewust maken, stimuleren is belangrijk. Maar wil de classis ook duwen, pressen? De voorzitter geeft aan dat de classis wel meer invloed zou willen hebben, wel druk uitoefenen, maar de classis wil geen macht.

Ds J. Hommes: Wij willen het beste voor alle gemeenten en voor de mensen die daar werken. Op dit moment zien wij dat wij dat niet altijd voor elkaar krijgen. Dat heeft te maken met de posities van mensen. Wat zijn de kwaliteiten van kerkelijk werkers. Die moeten zich nadrukkelijker manifesteren als kerkelijk werker met hun kwaliteiten. Dat geldt ook voor predikanten. Bij vacante gemeentes stellen wij de vraag wat moet er gebeuren en wat heb je dan nodig in die gemeente. Daar moeten we veel meer maatwerk kunnen leveren met elkaar. Wij willen gemeentes niet dwingen om een predikant of kerkelijk werker aan te stellen maar we willen juist dat ze doen wat het beste bij hen past. Dat krijgen we nu niet voor elkaar, vooral omdat we nu niet betrokken zijn bij het benoemen van kerkelijk werkers. Gemeentes moeten meer bewust worden gemaakt.

Voorzitter: er is sprake van een spanningsveld. Binnen onze classis willen wij wel een beetje druk kunnen uitoefenen, geen macht. Wij willen aansturen, maar wij willen wel gevoed worden, zitten wij goed? Steun vanuit de basis is nodig! Hoever vinden jullie dat wij moeten gaan in het druk uitoefenen, het stimuleren, of dingen doen, dat alles in het belang van de gemeenten.

  1. Thema: jonge gezinnen & jongeren. Inleiding door ds J. Hommes.

Als één van de grootste zorgen van gemeenten wordt genoemd de continuïteit van de gemeente vanwege een wegvallen van jongere gezinnen, jongeren en kinderen. Er is een diep verlangen om mensen die in de leeftijd beneden de 40 jaar of misschien zelfs beneden de 50 jaar zijn, weer te betrekken bij het werk van de kerkelijke gemeente. Er is veel onderzoek gedaan, er zijn plaatsen waar jongeren wel meedoen, er zijn pioniersplekken die vooral door jongeren worden gedragen; het is een dubbel beeld. Mijn indruk is dat als we het geheel overzien dat we als kerkelijke gemeente vaak niet in staat zijn ons te verbinden met jonge mensen. Even een recent voorbeeld. Een onderzoek naar preken, Nelleke Plomp, die aangeeft dat relatie het sleutelwoord is. Een paaschallenge, vanuit JOP gevoed, waar jongeren zich inleven in het paasverhaal en betrokken raken. Karin Spelt is bezig van jongeren een groep te maken, ze als groep te laten opereren via Sirkelslag. Sociale media spelen een grote rol voor jongeren en kunnen op een goede manier worden ingezet. De vraag is wat wij als classis, als breed moderamen, moeten doen aan beleid om in dit veld iets te doen.

Vraag:

Is het aan de classis om te zorgen dat b.v. in de ringen gemeenten zich met elkaar verbinden om dit onderwerp op de agenda te krijgen en ook daadwerkelijk iets te doen: events organiseren, nadenken over hoe jongeren gemeenschap zien en ervaren, hoe zij zich verbinden wat anders is dan voorgaande generaties e.d.? of moeten wij dit aan de gemeenten zelf overlaten? En hoe zou de classis dat eventueel moeten doen?

Stelling:

De classis, in het bijzonder het breed moderamen, zou zelf een initiatief moeten nemen voor het stichten van een soort van pioniersplek waar nieuwe en andere vormen van kerk zijn worden uitgeprobeerd; dat zou moeten worden gekoppeld aan een gemeente die daar voor openstaat of die een aantal jongeren in de gelederen heeft die hieraan kunnen en willen meewerken.

 Reacties op de stelling:

  • Pioniersplek voor jongeren en jonge gezinnen: ik ben bang dat het verspilde moeite is.
  • Nietsdoen is geen optie.
  • Zoek contact met jongeren en vraag hen wat ze nodig hebben.
  • De vraag is of we willen sturen of faciliteren. Begin door met elkaar in gesprek te komen. Hoe kunnen wij jongeren trekken en wat gebeurt er zoal in ons gebied. Wanneer een en ander in kaart is gebracht, kun je je vervolgens afvragen of er nog een of andere vorm van sturing nodig is.
  • Op de agenda kijken wat er zoal is en dan eerst goede gesprekken voeren.
  • Niet alleen faciliteren, maar ook wat kunnen wij adopteren? Kijk in de ring/classis waar wat groeit en wat kunnen wij daaruit leren?
  • In de Koptische kerk in Assen is een actieve groep zeer enthousiaste jongeren. Kunnen wij daar wat van leren met de bedoeling om daar meer van te weten te komen?
  • We moeten energie blijven steken in de groep van 18 tot 45 jaar en hen blijven betrekken bij de kerk.

Extra:

  • We moeten niet alleen denken aan de mensen tussen 18 en 45 jaar, maar ook aan de generatie daarna. Onze kleinkinderen ontbreekt het aan kerkelijke betrokkenheid. Wij als classis, de oma’s en opa’s, moeten zich met de kleine kinderen bemoeien, d.m.v. basisonderwijs, gastlessen, e.d.
  • Er is een brede behoefte aan spiritualiteit in de samenleving: de invulling daarvan is lastig. Bij grote gebeurtenissen stromen de kerken vol, maar in het gewone leven zijn we niet in staat om die aansluiting te vinden.

De voorzitter rondt de discussie vervolgens af.  Het is de bedoeling dat de beleidsnotitie wordt opgesteld en vervolgens voor commentaar wordt rondgestuurd. Overleg over de notitie in de kerkenraad is gewenst.

De voorzitter dankt ieder hartelijk voor alle reacties. Hij is zeer verheugd over de opkomst, waaronder een groot aantal vrouwen die aanwezig zijn en die in belangrijke mate een positieve bijdrage hebben geleverd aan de discussie.